Deze e-learning is bedoeld als (bij- of nascholing) voor zorgverleners die individueel of in een team zorg bieden. Deze zorg kan geboden worden in verpleeghuizen, verzorgingshuizen, dagopvang, gezondheidscentrum, vormen van kleinschalig wonen, huisartspraktijk en de thuiszorg.

Na het doorlopen van deze e-learning weet je waarom het belangrijk is om hygiënisch te werken en weet je hoe je dat doet volgens de LCHV-richtlijnen.

Leerdoelen

• Belang kennen van hygiënisch werken.
  • benoemen waarom hygiënisch werken in de ouderenzorg belangrijk is.
  • herkennen welke infectieziekten veel voorkomen in de verpleging, verzorging en thuiszorg.
• Persoonlijke verzorging van de medewerker.
  • benoemen welke maatregelen van persoonlijke verzorging vereist zijn voor het uitvoeren van zijn werk op een hygiënische wijze.
• Handhygiëne.
  • benoemen op welke negen momenten handhygiëne toegepast moet worden.
  • benoemen wat het verschil is tussen handreiniging en handdesinfectie.
  • opsommen welke stappen hij moet nemen bij het handen wassen en bij het gebruik van handenalcohol.
  • toepassen in welke situaties de handen gewassen moeten worden en in welke situaties handalcohol gebruikt moet worden. à oefenen in eerste opdracht.
• Persoonlijke beschermingsmiddelen.
  • benoemen waarom hij in zijn werk bepaalde beschermingsmiddelen gebruikt.
  • benoemen bij welke werksituaties hij welke beschermingsmiddelen gebruikt.
  • uitleggen hoe hij beschermingsmiddelen gebruikt.
  • benoemen welke maatregelen hij neemt wanneer hij door omstandigheden toch in aanraking komt met micro-organismen.
  • benoemen bij welke infecties die hij heeft, melding maakt.
• Voorraadbeheer en opslag.
  • benoemen hoe hij omgaat met het beheer van medicijnen, verbandmiddelen, schoonmaakmiddelen, wasgoed en voedsel.
• Reiniging en desinfectie.
  • benoemen in welke situaties reiniging wordt toegepast.
  • benoemen in welke situaties desinfectie wordt toegepast.
  • benoemen hoe een oppervlakte kleiner en groter dan 0,5 m 2 met bloed en/of micro-organismen moet worden opgeruimd.
• Voedselveiligheid.
  • benoemen waarom voedselveiligheid van belang is.
  • benoemen tussen welke temperaturen de koelkast moet koelen zodat de inhoud houdbaar blijft.
  • opsommen wat hij moet doen bij een te hoge of te lage koelkasttemperatuur.
  • benoemen hoe hij omgaat met de houdbaarheid van producten.
• Afval.
  • benoemen welk afval een infectierisico heeft.
  • benoemen hoe afval met een infectierisico moet worden weggegooid.
  • benoemen hoe afval zonder infectierisico moet worden weggegooid.
  • benoemen hoe scherp afval moet worden weggegooid.